HISTORIE

De naam van de huidige buitenplaats ʻDe Hulstʼ is afkomstig van de boerderij ʻHulstʼ of ʻHolstʼ, die tot in de twintigste eeuw op het terrein aanwezig was. Oorspronkelijk werd de buitenplaats ʻʼt Alleeʼ of ʻʼt Bos-Alleeʼ genoemd. De toevoeging ʻBosʼ, naar de stichter Hendrik Jan Bos, moest de buitenplaats onderscheiden van het Landreben-Allee aan de Haerweg.

Joan Gelderman, die de buitenplaats vanaf 1916 in bezit had, ging zijn nieuwgebouwd landhuis met het bijbehorende park ʻDe Hulstʼ noemen.
In het kadaster werd het gebied daarentegen tot diep in de twintigste eeuw aangeduid met ʻBoschʼ of ʻʼt Bosʼ.

Aan de westrand van de Oldenzaalse stuwwal lag in de achttiende eeuw een reeks boerderijen waaronder twee kleinere: De Hulst en Wevelkate, beide aan de voet van de Tankenberg, het hoogste punt van Overijssel.
Zowel Wevelkate als De Hulst waren kleine boerderijen die in het belastingregister van 1475 nog niet waren genoemd. Zij zullen pas in de loop van de zestiende eeuw zijn ontstaan. In de achttiende eeuw waren ze beide wel volledig gerechtigd in de marke Berghuizen.

Wevelkate is reeds in de negentiende eeuw verdwenen, terwijl de Hulst in de eerste helft van de twintigste eeuw is gesloopt.

De stichter van de buitenplaats ‘t Allee, Hendrik Jan Bos (1706-1792), was aanvankelijk onderwijzer aan de zogenaamde Duitse School van Oldenzaal. Vanaf 1732 was hij plaatsvervangend (verwalter) rentmeester van Twente en later plaatsvervangend (verwalter) richter van Oldenzaal en richter van Enschede, waarmee hij grote invloed op het Oost-Twentse platteland verwierf. Hij vervulde zijn functies met grote nauwgezetheid.

Ten opzichte van pachters van Provinciale Domeinen met achterstallige betalingen toonde hij weinig clementie. Bos bewoonde een groot herenhuis naast de N.H.-kerk in Oldenzaal. Hij was een geletterd man die vanaf 1736 een dagboek bijhield en een omvangrijke bibliotheek bezat.

Voor het aanleggen van een buitenplaats als De Hulst was een aaneengesloten bezit vereist. Bos had voor zijn ‘villa suburbana’ de zuidwesthelling van de Tankenberg gekozen, van waaraf men zicht had op het stadje Oldenzaal. De reden zal zijn geweest dat hij in 1757 zonder veel moeite het erve Wevelkate kon verwerven. Dit erve behoorde in de zeventiende en achttiende eeuw tot de Twentse Domeinen, waarover Bos als verwalter-rentmeester het beheer voerde.

In hetzelfde jaar kocht hij van de familie Borgerink te Deventer het erve de Hulst. Misschien hebben de aankopen aan de voet van de Tankenberg te maken met het feit dat door de aanleg van de Postweg de oude weg naar Duitsland via de Kribbenbrug (de huidige Tankenbergstraat) zijn betekenis verloor, waardoor de grondprijzen van de aangrenzende percelen gedaald kunnen zijn. Tegelijkertijd met Wevelkate en de Hulst kocht en ruilde Bos nog verschillende andere percelen in de buurt.

 

In 1764 kocht hij van zijn stadsgenoot Herman Davina het zogenoemde Fonteinenkamp, gelegen aan en grenzend aan de grond van het Wevelkate. Ook de grote weide, die in hetzelfde jaar werd aangekocht van Adriaan Hampsinck, grensde aan het Wevelkate. Dit waren waarschijnlijk de percelen die nog ontbraken voor een voldoende groot aaneengesloten bezit. Waar deze beide laatste kavels precies hebben gelegen is niet bekend, maar de naam ‘Fonteinen’ verwijst naar bronnen. Waarschijnlijk betreft dit het vochtige deel ten zuidwesten van het huidige landhuis.

Nadat Bos voldoende grond had verworven, liet hij op een perceel van ongeveer 1000 meter lang en 500 meter breed een park aanleggen. Bos kan de inspiratie voor de terreininrichting hebben opgedaan in de omgeving. 

Rond 1750 werd Borgbeuningen aangelegd en ook het Everlo. Bij dit laatste hield Bos, getuige zijn dagboek, toezicht voor de eigenaar. Een veel kleinere geometrische aanleg met vierkante vakken en vijvers werd in dezelfde tijd aangelegd door zijn plaatsgenoot dr. Landreben. Deze buitenplaats lag ten oosten van Oldenzaal en werd, ter onderscheiding van Bos’ park, Landreben-Allee genoemd.

Overeenkomstig de parken in de omgeving werd Bos’ eigen aanleg gestructureerd door een min of meer orthogonaal lanenstelsel. De lanen waren volgens de notities van de stichter gedeeltelijk gericht op torens, niet alleen van de St. Plechelmus in Oldenzaal, maar ook op torens van kerken in de omgeving en van het kasteel van Bentheim. Van een aantal van deze torens is zeker dat men ze nooit vanaf de Hulst heeft kunnen zien. Een van de lanen, de zogenoemde Allee langs de zuidrand van het perceel (waarvan de huidige Alleeweg een restant is), werd liefst 16 meter breed.

De vakken tussen de lanen werden gedeeltelijk met houtgewassen beplant.

Bos noemt in zijn dagboek de volgende soorten: 1500 berken, 8300 elzen, 400 kersen, 100 rozen, 225 lijsterbessen, 150 vruchtbomen (appel, peer, pruim), 300 vuilbomen en kardinaalsmuts alsmede 100 hagedoorns. De lanen zelf bestonden waarschijnlijk uit eiken. Het is waarschijnlijk dat de berken en elzen als hakhout werden beheerd. Sommige vakken liet Bos niet met houtgewassen invullen maar vanuit de twee boerderijen als bouwland of weiland bewerken. De akkers lagen tegen de heuvel terwijl de weilanden op de lagere – nattere – gronden lagen.

Er werd bovendien (waarschijnlijk) omstreeks 1765 een sterrenbos aangelegd, dat lag ter plaatse van het huidige landhuis. Op het middelpunt van een achtpuntige ster van paden stond tot 1921 een tuinkoepel.

Na de dood van Hendrik Jan Bos in 1792 verwierf Theodorus Fredericus Anthonius Kistemaker, lid van een invloedrijke, katholieke Oldenzaalse familie, ‘t Allee. Vanaf 1832 geeft het kadaster uitsluitsel over het grondbezit. Kistemaker blijkt op dat moment niet alleen het grootste gedeelte van de huidige buitenplaats in bezit te hebben, maar ook te beschikken over een uitgestrekt bezit in de omgeving. In totaal stond er een kleine 130 hectare grond op zijn naam. Uiteindelijk wist hij zijn bezit uit te breiden tot ruim 180 hectare grond in de kadastrale gemeente Losser.

In de tijd dat Nederland deel uitmaakte van het Franse keizerrijk (1810-1813) werd een plan gemaakt voor nieuwe wegen. Kenmerkend voor deze wegen was dat de tracés tussen de verschillende steden bestonden uit kaarsrechte lijnen, getrokken tussen de kerktorens van de verschillende plaatsen, waarbij in de nabijheid van de stadjes het tracé in de bestaande wegenstructuur werd ingepast. Ondanks het vertrek van de Fransen werd het wegenplan in de daaropvolgende decennia toch uitgevoerd. In 1823 werd de weg van Deventer naar de Duitse grens aangelegd. Ter hoogte van de zuidwestpunt van De Hulst werd deze gesplitst in twee takken: één naar Denekamp-Nordhorn en één naar Bentheim. Voor het deel tussen deze splitsing en Oldenzaal en voor het eerste gedeelte van de tak naar Bentheim werd de ‘Allee’ van Bos gebruikt.

Dit is goed op de beide kaarten te zien. Door de nieuwe weg werd aan de zuidoostelijke rand een smalle strook van de aanleg afgesplitst.

Th.H.J. Kistemaker verkocht zijn gedeelte van ’t Allee inclusief erve Wevelkate in 1907/1908 aan Clara Maria Muller, de weduwe van de Oldenzaalse textielfabrikant Christiaan Maurits Gelderman. In totaal bezat mevrouw Gelderman in 1909 ruim 66 hectare grond in de gemeente Losser, die zij tot 1927 uitbreidde tot bijna 190 hectare.

In oktober 1916 nam Joan Gelderman, de oudste zoon van het echtpaar Gelderman-Muller, ’t Allee inclusief erve Wevelkate van zijn moeder over. Joan was vanaf 1905 firmant van de Oldenzaalse firma H.P. Gelderman & Zonen en getrouwd met de Engelse Grace Edith Fuhrken. Het echtpaar had vijf kinderen en bewoonde de Villa Eik en Dal aan de Haerstraat te Oldenzaal.

In 1917 liet Gelderman in één van de weilanden aan de Bentheimerstraat een sierlijke rietgedekte landbouwschuur met koe- en paardenstal bouwen, de zogenoemde boerderij.

Het ontwerp hiervoor werd gemaakt door zijn oom, de architect Karel Muller. In 1927 werd het bakstenen gebouw nog eens uitgebreid met extra stallen en een garage

Het ontwerp voor de aanbouw is van J.D.G. Balder, die aansloot bij de door Muller gehanteerde stijl. Gelderman schafte in de jaren 1917/1918 enkele koeien aan die hij in de boerderij huisvestte en waarvan hij nauwkeurig bijhield door welke stier zij werden gedekt, wanneer zij kalfden en hoeveel melk zij produceerden.

Maar Gelderman had niet alleen landbouwkundige plannen. Hij wenste zich met zijn gezin permanent op de buitenplaats te vestigen in een nieuw te bouwen landhuis. De Villa Eik en Dal ervoer men als te klein voor het huishouden, dat naast het gezin Gelderman ook drie inwonende personeelsleden omvatte.

Bij een landhuis op stand hoorde een passende parkaanleg. De bouwheer liet dan ook door de Haarlemse tuinarchitect Leonard Springer, die al eerder voor de familie Gelderman had gewerkt, een ontwerp maken. Springer ontwierp rondom de beoogde locatie voor het nieuwe huis een park in Gemengde Stijl, waarbij hij gedeeltelijk gebruik maakte van de bestaande, achttiende-eeuwse structuren.

Het huis werd in het verlengde van een oude laan geprojecteerd, op het perceel van het voormalige sterrenbos met de tuinkoepel van Bos.

In oktober 1917 zag Joan Gelderman kans om zijn bezittingen uit te breiden met het resterende gedeelte van ‘‘t Allee’ en boerenerve de Hulst.

Hij verwierf deze gronden van dr. Bloeme uit Tilburg. Hiermee was de buitenplaats opnieuw verenigd in één hand. Dit zal waarschijnlijk het moment zijn geweest dat Gelderman aan de gehele buitenplaats de naam De Hulst gaf. Tuinarchitect Springer maakte in juni 1918 een gewijzigd ontwerp voor een parkaanleg dat de volledige buitenplaats beslaat.

Karel-Muller-

Karel Muller had voor zijn neef een classicistisch, bakstenen herenhuis met twee bouwlagen en een overstekend pannendak ontworpen. Het ontwerp is, zoals veel gebouwen van Muller uit die periode, geïnspireerd op Engelse voorbeelden. De voorgevel (noordzijde) is symmetrisch ingedeeld met hoekpaviljoens onder schilddaken en een centrale entree- partij in een hoog opgaand middenrisaliet. In de achtergevel ligt op de begane grond een veranda en daarboven een loggia met gemetselde borstwering. Beide zijn uitgevoerd met houten lateien en kolommen. Tegen de buitenste traveeën liggen halfronde erkers met daarop balkons. De vensters zijn vormgegeven als drie- en vierlichten en evenals de dubbele glasdeuren voorzien van glas-in-lood-ramen.

In het bouwjaar van het huis werd waarschijnlijk ook de bloementuin aangelegd, wijzigingen na volgens het ontwerp van Springer uitgevoerd, terwijl zijn plan voor het overige park slechts ten dele werd gerealiseerd.

Een luchtfoto uit 1932 geeft, in combinatie met de topografische kaart uit 1935, een goed overzicht van De Hulst na de herinrichting. Het woonhuis in het centrum wordt vanuit twee zijden ontsloten. Via een rechte oprijlaan aan de oostzijde en via een nieuwe oprit, die langs de boerderij in een ruime boog over het voormalige bouwland naar het huis loopt.

Tegen het bos aan, op het noordwestelijke gedeelte van het bouwland, liggen een grote moestuin en een boomgaard. Het gebied tussen het landhuis en de Bentheimerstraat is omgevormd tot een parkweide met in het centrum een sikkelvormige vijver. Aan de andere zijde van het huis is de geometrische bloementuin annex tennisbaan te zien. Aan het onderhoud van het park werd veel zorg besteed. De kanten van perken en gazons werden keurig gestoken, de wandelpaden wekelijks geharkt, de hagen en vormheesters zorgvuldig gesnoeid. 

De bossen waren er in eerste instantie voor de houtproductie. In het landhuis werd bijvoorbeeld met eigen hout gestookt. Hiernaast had de familie Gelderman van haar voorgangers de traditie overgenomen om de bossen als wandelgebied open te stellen voor de Oldenzaalse bevolking, die er met name op de zondagmiddagen dankbaar gebruik van maakte.

Na 1932 is de parkaanleg van De Hulst niet meer wezenlijk gewijzigd. De door Springer uitgezette lijn werd tot op heden gevolgd. Wel laten historische foto’s zien dat de inrichting van het gebied tussen het landhuis en de vijver meerdere malen op detailniveau is aangepast.  Het centrale rechte pad, dat op de luchtfoto uit 1932 te zien is, is opgeheven en ook de bloemperken zijn op latere foto’s niet meer te zien.

de hulst geschiedenis

De grootste verandering was de aanleg van de nieuwe rondweg om Oldenzaal eind jaren dertig.

Door de weg werd de zuidwestelijke punt van het terrein afgesneden. Dit gebied is later volledig bebouwd.

De economische malaise in de textielindustrie, stijgende loonkosten en het feit dat er minder personeel werkte op De Hulst leidde niet tot een verwaarlozing van het park. De arbeidsintensieve onderdelen van de aanleg: bloementuin, tennisbaan en nutstuinen, werden tot in de jaren zeventig aangehouden, zij het minder intensief onderhouden dan voorheen. Wel verkocht de familie Gelderman geleidelijk delen van haar grondbezit.

Halverwege de vorige eeuw werd het onderhoud van de buitenplaats geleidelijk verminderd en werden de meeste landbouwgronden die oorspronkelijk bij de buitenplaats hoorden verkocht om het onderhoud van het landgoed te kunnen bekostigen. Het gebrek aan een duurzame economische basis zorgde ervoor dat de buitenplaats langzaam maar zeker verder in verval raakte. In 1975 overleed Joan Gelderman op 98-jarige leeftijd en werd de buitenplaats verkocht aan de familie Bloemen.

In het jaar 1999 kwam Buitenplaats de Hulst in handen van de familie Smellink. Samen met o.a. de gemeente Oldenzaal, de provincie Overijssel en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben de nieuwe eigenaren stappen ondernomen om het voortschrijdende verval van de buitenplaats te stoppen en een duurzame toekomst te waarborgen. De basis van deze innovatieve herstelplannen omvat onder andere het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit, het versterken van de stadsrand, het verbeteren van de waterhuishouding, recreatief medegebruik, het vergroten van de natuurwaarden en gedeeltelijke openstelling van de buitenplaats. Tevens het leggen van een economisch fundament door middel van de functie wonen, die de duurzame instandhouding van de buitenplaats moet garanderen. In samenwerking met het waterschap Vechtstromen is er inmiddels begonnen met het herstel van de bronvijver, de waterhuishouding en de aanleg van de retentieweide. Binnenkort zal ook de nieuwbouw van villa-appartementen op de locatie van de voormalige nutstuinen van het landgoed van start gaan.